De aanleg van de trekpaden
Historicus Jacques Moerman vertelt in deze derde blogpost wat de kosten destijds waren om de trekpaden aan te leggen. De andere blogposts over de geschiedenis van de Delflandse trekvaarten vind je hier.
Inzage in de kosten
Wat was er allemaal nodig om de trekvaartroute Delft – Maassluis aan te leggen? Het project kan wat betreft de grootte en de kosten vergeleken worden met de komende reconstructie van de N468 tussen Den Hoorn en Maasland. Hieronder noemen we een reeks betalingen die inzicht geven in de aard van de werkzaamheden, de materialen en de kosten.
Aanleg van trekpaden
Een hoge rekening betrof het graven van een sloot naast het trekpad voor de Duifpolderkade, namelijk 873 gulden. Het maken van de kade bij Den Hoorn en het graven van een sloot langs de nieuwe kade op het boezemland tegenover de Hodenpijlse molen kostte 56 gulden.
Ook elders waren veel werkzaamheden aan de kaden nodig om deze als trekpad voor de paarden in te richten. De nieuwe brug over de Zuidgaag werd voor 560 gulden gemaakt door timmerman Arijen Lourisz. de Wilde. Een houten brug ‘geleijt op’t gat’, de kulk vanaf de Noordvliet naar de boerderij van de familie Coppert in de zuidoosthoek van de Duifpolder, kostte 325 gulden. Zij is te zien op een kaart, waarop ook de exacte plaats van het overzetveer tussen de nieuwe kade van de Duifpolder en de Vlaardingsekade wordt aangegeven.
Wijnand Mathijsz. van Bashuijsen en Arijen Lourisz. de Wilde ontvingen 1.052 gulden 6 stuivers en 9 penningen voor de aanleg van houten beschoeiingen langs de Duifpolder, de Commandeurspolder en tussen Den Hoorn en Schipluiden. Voor de aanleg van een zware beschoeiing voor de Noordmolen en de ernaast gelegen windas brachten zij ruim 736 gulden in rekening.
Groenvoorziening en kadeversterking
De groenvoorziening in sommige delen van het traject werd niet vergeten. Maerten Bastiaensz. en Joris Decker plantten 2.130 ‘poten’ – vooral jonge elzen – op de kade van de Duifpolder, waarvoor ze 51 gulden ontvingen.
Ook de kade tussen Delft en Den Hoorn werd beplant. Cornelis Leendertsz. Craen uit Zoetermeer leverde voor de route in totaal 4.000 ‘struijckgens elst’ voor 40 gulden. De meeste posten betroffen echter de bezorging van vrachten aarde, klei, zand en puin om de kaden te versterken. Klei en zand waren duurder dan aarde en puin. Zes schepen klei kostte 18 gulden en twee schepen zand 5 gulden en 12 stuivers. Voor de leverantie van vier schepen aarde en twee schepen zand werd 16 gulden betaald; vijftien schepen puin kostten 37 gulden en 10 stuivers. Na het ophogen van het nieuwe rijpad voor de Duifpolderkade liep Abraham Dircxs. vijftien dagen met zijn paard over dit traject om de bodem te verharden. Hij ontving voor dit werk 26 gulden.
In de periode 29 juli 1645 tot en met 31 december 1646 hebben ruim 1.912 schepen hun vracht op de kaden en wegen in het veerdiensttraject gelost.
Het valt op dat de opdrachtgevers hierbij zoveel mogelijk schippers betrokken. Dit gold overigens ook voor alle andere werkzaamheden. Steeds werd er met verschillende ambachtslieden en werklieden gewerkt, zodat een groot aantal personen uit de omgeving van de aanleg van de trekschuitroute profiteerden. Het puin voor het traject kwam veelal uit de steden, het zand was afkomstig uit de duinstreek en de klei lijkt onder andere gewonnen te zijn in het oostelijke deel van de Vlietlanden, waar een kleibaan is afgegraven. Hier ligt sindsdien een plas, die de ‘Kleiput’ wordt genoemd.
In 1647 waren nog eens 525 schepen nodig om de kaden te versterken. Het aantal nam op den duur af, maar elk jaar moesten zwakke punten in de route verhard en opgehoogd worden. Bij graafwerk in de kaden komt altijd veel stadspuin en -afval uit de zeventiende en achttiende eeuw naar boven, bijvoorbeeld scherven van Delftse plateelbakkerijen.
Aanschaf van trekschuiten
Het model van de veerschuit is bekend. Delft werkte op andere routes al met schepen van zo’n 15 meter lang en 2 meter breed. Ze hadden een tentopbouw die uit tien bogen met stijlen bestond; de binnenhoogte van de tent, van de vloer tot de onderkant van de huif, was 5 voet en 4,5 duim oftewel 169 cm hoog.
In het tentdoek waren losse zeiltjes bevestigd die in opgerolde toestand een soort ramen konden vormen. Op de voorplecht stond een bankje voor de voerman. De schipper kreeg ‘achter ’t soldertien een huysgen om op te sitten omme bequamelyck over de tent te mogen sien’. Er was een helmstok om te sturen. De schuit had een korte mast, waaraan de jaaglijn bevestigd was.
Hoeveel personen maximaal met de schuit tussen Delft en Maassluis konden meevaren, is niet bekend, omdat er ook altijd vracht werd meegenomen. Op de route Delft-Leiden waren dat er 24. Omdat sommige waterwegen in het traject Delft-Maassluis niet zo breed waren, kan het type trekschuit in deze route iets kleiner zijn geweest.
Een voorbeeld van een trekschuit die hier heeft gevaren, is de recent gereconstrueerde Maassluise trekschuit, van het type snik. Deze schuit kwam dit jaar gereed en heeft een aantal malen proefgevaren. Vanwege de coronamaatregelen is de officiële doop en de tewaterlating uitgesteld tot het voorjaar van 2022.
Jacques Moerman
Jacques Moerman is historicus en onderzoeker. Hij publiceert over onderwerpen uit de regionale-historie (omgeving Delft). Ook geeft hij hierover lezingen. Zijn specialisme is het overzeese erfgoed van de VOC en WIC. Tevens is hij voorzitter van Historische Vereniging Oud-Schipluiden en van Museum Het Tramstation. Voor PUUUR deelt Jacques verhalen over de Delflandse trekvaarten.