De spelregels voor het trekschuitvervoer

Historicus Jacques Moerman vertelt in deze vierde blogpost wat de regelingen waren voor het gebruik van een nieuw trekpad. De andere blogposts over de geschiedenis van de Delflandse trekvaarten vind je hier.

Ordonnantie uit 1715

Nadat de Staten van Holland en West-Friesland in 1644 octrooi hadden verleend voor de komst van een trekvaartroute tussen Delft en Maassluis, stelde de stad Delft een regeling op voor het gebruik van het nieuwe trekpad. Deze regeling is op schrift bewaard gebleven en wijkt niet veel af van de ordonnantie die in 1715 werd gedrukt. We noemen hieronder een aantal artikelen:

Gedrukte ordonnantie voor het trekschuitvervoer van Delft naar Maassluis, 1715.

Spelregels voor het trekschuitvervoer

Artikel 1. De route mocht dagelijks bevaren worden door drie tentschuiten met elk twee schippers.

Artikel 2. De veerschuiten voeren in Delft vanaf de steiger bij de eerste brug voor het huis ‘den Bolk’ (aan het begin van de Buitenwatersloot) en in Maassluis vanaf een gemarkeerde plaats nabij de Monsterse sluis aan het eind van de Noordvliet (Veerstraat).

Artikel 3. De dienstregeling voor de zes afvaarten en aankomsten bevat vaste tijden en vermeldt twee jaarperioden, namelijk van 1 april tot 1 oktober en van 1 oktober tot 1 april. Om de twee uur vertrok er een veerschuit uit zowel Maassluis als Delft. Tussen beide perioden zitten slechts kleine tijdsverschillen. De regeling van 1715 wijkt weinig af van die uit de beginfase. Aanvankelijk vertrok de eerste schuit in de eerste periode ‘s morgens om half zeven vanuit Delft naar Maassluis, later werd dit half acht. Het vertrek van het laatste schip in de tweede periode uit zowel Delft als Maassluis was aanvankelijk ’s middags half zes, maar blijkt in 1715 respectievelijk zes en vijf uur te zijn.

Artikel 4. Op de route mochten naast de veerschuiten alleen schepen varen, die hiervoor speciale toestemming hadden van het stadsbestuur van Delft. De schepen die vis vervoerden, mochten als passagiers alleen de vismeisjes meenemen. Ze moesten voor elke reis 1 stuiver tol betalen.

Artikel 5. Op donderdag (marktdag in Delft) mocht een jachtschuit uit Maasland ingezetenen van het dorp en ambacht Maasland naar Delft vervoeren. Ze waren vrijgesteld van tolgeld; wel moesten ze bij het eindpunt twee stuivers aan de commissaris van de veerdienst betalen.

Artikel 6. Zodra de klok van de Oude Kerk in Delft op de vertrekuren had geslagen of de bel was geluid, moest de afvaart plaatsvinden.

Ets van J.B. Jongkind (1819-1891) van de Vlaardingse Vaart en de Buikslootmolen, 1862. De jager zit schrijlings te paard, zodat hij de schipper op de trekschuit goed kon zien.

Praktische regels voor de schipper

Het voert te ver om alle artikelen te bespreken; wel noemen we nog een aantal kenmerkende zaken. Elke schuitvoerder beschikte over een knecht, die hij zelf in redelijkheid moest betalen. Als een veerschipper of een knecht op het afvaarmoment dronken werd aangetroffen, werd hij acht dagen van het veer uitgesloten. Passanten mochten alleen in Schipluiden of bij het Schouw (het veer over de Vlaardingse Vaart) in- of uitstappen.

Personen die langs de route land of een woning hadden, werd toegestaan om onderweg in- of uit te stappen. Hiervoor mochten geen touwen uitgeworpen worden, teneinde het oponthoud tot een minimum te beperken.

De schuitvoerders dienden zelf hun schuit te onderhouden en te repareren. De tent moesten ze dichthouden. De schippers maakten gebruik van een eigen paard. Onderweg mocht het dier niet gevoerd worden, omdat er geen reistijd verloren mocht gaan. De jachtschuiten en de paarden werden tweemaal per jaar, op 1 april en 1 oktober, door de burgemeesters van Delft geschouwd.

Voor het vervoer van pakjes, maatjes en korven, die niet veel ruimte innamen, hoefde geen vracht te worden betaald. Als vracht een zitplaats kostte, moest er vier stuivers voor betaald worden. Grotere vrachten waren duurder. Als één tot zes personen een jachtschuit voor vracht wilden afhuren, kostte dat 2 gulden en 10 stuivers.

Wat individuele reizigers voor het vervoer tussen Maassluis en Delft moesten betalen, wordt in de periode 1645-1715 niet expliciet vermeld. Kinderen tussen de drie en tien jaar betaalden gewoonlijk half geld. Bekend is dat de tocht per trekschuit tussen Leiden en Delft, inclusief tol en belasting, in het midden van de zeventiende eeuw 6 stuivers kostte en de reis van Den Haag naar Delft 2 stuivers.

Het vervoer tussen Delft en Maassluis zal voor personen boven de tien jaar niet meer dan 4 stuivers hebben bedragen. De afstand was 13,5 km en de reis duurde ongeveer twee uur.

Een vrolijk gezelschap in de trekschuit. Roken was in de roef alleen toegestaan als niemand daar tegen bezwaar had.

Bekende Nederlandse schrijvers, zoals Nicolaas Beets, maar ook buitenlandse bezoekers, onder wie de Fransman Voltaire, hebben vol lof over deze wijze van vervoer geschreven. Helaas ontbreken dergelijke beschrijvingen over de routes in onze regio. Wel zijn er korte aantekeningen bekend, zoals in een grafboek van de kerk van ’t Woudt. Op 18 augustus 1753 werd Johanna Rademaker begraven, die kort ervoor was geboren ‘in de Sluijse Trecschuit’. Een passage uit het dagboek van Otto van Eck (1780-1798) van 13 oktober 1792 illustreert dat de rijweg in het najaar zeer slecht was: ‘Papa is deeze morgen met oom Paulus [vanuit Delft] na Maesland geweest, ik geloof dat zij een zeer slegte morsige weg gehad hebben, want toen zij weer thuiskwamen was de fergon [wagen] tot boven toe zwart van de modder.’ In de achttiende eeuw was het reizen over water veel comfortabeler dan over onverharde landwegen.

avatar

Jacques Moerman

Jacques Moerman is historicus en onderzoeker. Hij publiceert over onderwerpen uit de regionale-historie (omgeving Delft). Ook geeft hij hierover lezingen. Zijn specialisme is het overzeese erfgoed van de VOC en WIC. Tevens is hij voorzitter van Historische Vereniging Oud-Schipluiden en van Museum Het Tramstation. Voor PUUUR deelt Jacques verhalen over de Delflandse trekvaarten.